Docentengedrag: De slinger

De docent moet herkennen, dat Karel en Minoes zich ieder in een andere fase volgens Piaget bevinden. Hij kan het Karel niet kwalijk nemen, dat hij niet zo denkt als Minoes. Als docent moet je altijd zorgen voor een veilig leerklimaat, waar kinderen effectief kunnen leren (Ebbens & Ettekoven, 2015). De drie basisbehoeften autonomie, relatie en competentie spelen hierbij een belangrijke rol.  

De docent moet dus beide leerlingen het gevoel geven, dat ze er mogen zijn, hun antwoord gewaardeerd wordt en dat hun prestaties ertoe doen.
Vooral Karel mag niet het idee krijgen, dat hij misschien dommer is dan
 Minoes. Dat zou ook de behoefte aan een goede relatie met de docent een afbreuk kunnen doen en hij zou misschien op en volgende vraag niet meer durven te antwoorden. Wat Karel zegt is namelijk niet fout.  

De docent in ons voorbeeld zou dus kunnen zeggen: “Dat is juist Karel. Goed gezien. En Minoes, dat is een hele goede vraag. Dat gaan we nu uitzoeken.”