Morele Ontwikkeling - Lawrence Kohlberg
De Amerikaanse psycholoog Kohlberg heeft de morele ontwikkeling onderzocht en ontwierp morele dilemma’s (Van der Wal en De Wilde, 2017) om de verschillenden niveaus en stadia van het morele redeneren te onderscheiden. Bij de morele ontwikkeling gaat het vooral om de redenering over goed en kwaad (Van der Wal en De Wilde, 2017). Zijn theorie is gebaseerd op de ideeën van Piaget.
Deze stadia zijn weliswaar chronologisch maar kunnen ook door elkaar lopen doordat een kind bijvoorbeeld gebruik maakt van verschillende oriëntaties. Een terugval in een lager niveau is ook mogelijk. De morele redenering is sterk afhankelijk van de situatie.
Ook hoeft niet iedereen alle niveaus te bereiken. Veel mensen zullen nooit verder komen dan het redeneren op conventioneel niveau.
1. REDENEREN OP PRECONVENTIONEEL NIVEAU; PEUTERS EN KLEUTERS
- Straf- engehoorzamheidsoriëntatie: De bedoeling van de handeling is nog niet belangrijk. Hier gaat het om het inschatten van de gevolgen, oftewel het vermijden van straf. Het gevolg van een handeling bepaald of deze handeling goed of slecht is. Bv kan een peuter al weten, dat mama boos wordt, als hij stiekem een koekje gaat pakken.
- Instrumenteel-realistische oriëntatie: Hier zou een kind of volwassene het eigenbelang centraal stellen. Een handeling die aan de eigen behoefte voldoet is goed. Als de peuter dus stiekem toch een snoepje pakt en opeet, heeft hij hiervan een smakelijk plezier. Voor zijn eigenbelang was zijn handeling goed.
- REDENEREN OP CONVENTIONEEL NIVEAU; ONTSTAAT ONGEVEER MET 8 OF 9 JAAR:
- Betreft weliswaar basisschoolleeftijd, toch kunnen veel jongeren hierin blijven hangen. Men kan proberen ze op een hoger niveau te krijgen, door hen voorbeelden te bieden, waarvan ze het kunnen leren. Volgens Kohlberg is het helaas niet voor iedereen weg gelegd om een hoger niveau van redeneren dan het conventionele redeneren te bereiken.
- Oriëntatie op braaf en lief zijn: Kinderen gaan op zoek naar goedkeurig van het gedrag. Ze willen ‘lief’ en ‘aardig’ gevonden worden. Ze zijn afhankelijk van het positieve oordeel van mensen die voor hen belangrijk zijn. Bv zal een meisje beslissen om niet te spijbelen, omdat haar ouders dan teleurgesteld zouden zijn
- Recht-en-ordeoriëntatie: plichtsgetrouw handelen; Goed is wat volgens de regels/wetten gehandhaafd wordt. Hier staat niet een individu (moeder) of groep (vriendengroep) centraal waaraan het gedrag georiënteerd wordt maar het grote geheel, de school en/of de maatschappij. Er is een besef van wat mag en wat niet mag, dus wat je hoort en niet hoort te toen. Hieraan wordt het goede gedrag gedefinieerd. Het meisje uit ons voorbeeld zal bijvoorbeeld kunnen denken, dat ze misschien graag een keer zou willen spijbelen maar dat het gewoonweg van school en de maatschappij niet mag. Ze zou een wet overtreden. Niet spijbelen is dus goed gedrag.
- REDENEREN OP POSTCONVENTIONEEL NIVEAU:
Dit niveau kan in de adolescentie of de volwassenheid bereikt worden of helemaal niet. Voorwaarde is veel eigen denkwerk en het creëren van een eigen mening.
- Legale sociaal-contactoriëntatie: Handelingen worden bekeken uit het oog van wat het de meeste mensen zou kunnen opleveren. Het eigenbelang kan hier juist een minder belangrijke rol spelen. De oriëntatie op sociale contacten omvat handelingen die gedefinieerd worden door algemene individuele rechten en normen die bv in de grondwet vastgelegd of door de maatschappij gesteld zijn.
Met betrekking tot het voorbeeld van Kohlberg zelf, zou de farmaceut zijn medicijn goedkoper aan kunnen bieden, zodat veel mensen van een ziekte gered kunnen worden. Hierbij staat het belang van een aantal mensen (recht op leven en gezondheid) hoger het financiële eigenbelang van de farmaceut. - Universele ethische-principiële oriëntatie: ’goed’ is hierbij een gewetensbeslissing. Het oriënteren aan ethische princiepen is erg moeilijk. Het vraagt om een innerlijk proces en het opstellen van eigen principes. Er wordt niet gekeken naar wat anderen doen, maar wat ikzelf als goed en verantwoord gedrag ervaar. Als een man op straat een tasje met een portefeuille incl. geld en bankpassen zou vinden, zal hij op dit niveau kunnen redeneren, dat de gedupeerde zijn portefeuille nodig heeft; dat de vinder (hijzelf) niet de eigenaar is en hij het geld niet mag pakken. Daarom beslist de eerlijke vinder om de vondst bij de gemeente te melden en de tas inhoud voor de gedupeerde te bewaren.
Maak jouw eigen website met JouwWeb